5 vragen aan: NVTL-bureaulid Saskia de Wit
Details
5 vragen aan is een nieuwe rubriek op de NVTL.nl en in nieuwsbrief Het Kanaal. We laten de komende tijd diverse leden aan het woord. Leden die al jaren lid zijn, nieuwe leden, student leden en bureauleden. Wil je ook meedoen of iemand voordragen? Stuur een mail.
Wil je beschrijven wat je doet?
Ik werk als universitair docent aan de TU Delft, waar ik onderwijs geef en onderzoek doe, wat ik combineer met mijn eigen bureau saskia de wit tuin en landschap. Mijn werk is dus een mix van ontwerp, onderwijs en onderzoek. Op alle drie de gebieden ligt de focus op de tuin. Ik zie de tuin als centraal concept van de landschapsarchitectuur en als lens voor onderzoek naar de perceptie van plaats, zintuiglijke landschappelijke kwaliteiten, hedendaagse opvattingen over natuur en metropolitane landschappen. Dit komt terug in de tuinen voor die ik in mijn bureau ontwerp. Daarnaast doe ik binnen mijn bureau ook participatietrajecten, waarbij ik deze focus gebruik om uit te kunnen stijgen boven de individuele belangen en wensen, en de rol van de fysieke omgeving voor ons allemaal, (zowel mensen als niet-mensen) kan benadrukken.
Waar komt jouw fascinatie voor tuin en landschap vandaan?
Wat ik doe – ontwerp, onderzoek en onderwijs – ontstaat uit een fascinatie voor de relatie tussen mens en landschap. Hoe ervaren wij onze omgeving? Hoe kan een plek ons gedrag beïnvloeden? Hoe verhouden ontworpen ruimte en natuurlijke processen zich? Wat is de rol van tijd en verandering? Die fascinatie is geleidelijk ontstaan. Het was een min of meer toevallige keuze om landschapsarchitectuur te gaan studeren in Wageningen. Tijdens een tussenjaar in Delft probeerde ik een link te vinden tussen landschapsarchitectuur en architectuur, en ging ik me verdiepen in de omsloten tuin. Eerst vond ik het vooral interessant als ruimtelijk-architectonisch type, maar steeds meer ging dit richting de rol die ruimtelijk ontwerp kan spelen voor onze beleving. Door de kleine maat van de tuin en daardoor de nabijheid tot het menselijk lichaam, spelen zintuiglijke stimuli, zoals geluid, textuur, kleur, een grotere rol dan de abstractie van alleen het visuele. Zo kwam voor mij steeds meer samen: het belang van de specifieke plek, natuurbeleving, natuurlijke processen, het verhalende, de gelaagdheid van het landschap..
Hebben zich in de loop van de tijd belangrijke veranderingen voorgedaan in de relatie tussen mens en tuin en landschap?
Waar tot aan de twintigste eeuw een ontwikkeling plaatsvond van zich staande proberen te houden in een bedreigend landschap, via het landschap proberen te begrijpen, tot het te willen controleren, groeide in de twintigste eeuw een besef van de fragiliteit van landschap en natuur en de destructieve kracht van de mens. Dit leidde tot een negatieve benadering: het landschap moet beschermd worden tegen de mens. Terwijl het landschap juist het resultaat is van zowel natuurlijke als menselijke krachten, en die zijn niet los te zien van elkaar. De veronderstelling dat we op de een of andere manier buiten (of los van) de natuur staan, gaat niet langer op. Er is geen onderscheid tussen wat natuurlijk is en wat door de mens is gemaakt. De natuur is niet alleen ‘daarbuiten’ te vinden, maar ook ‘hierbinnen’. In de nabijheid die je kan ervaren in een tuin wordt de grens tussen mens en natuur opgeheven, die geen abstracte en onuitputtelijke kracht is, maar verweven is met alles wat we doen.
Hoe zie jij de toekomst van tuin en landschap?
Door de veelheid aan transitievraagstukken – energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, circulaire economie, economisch vestigingsklimaat, infrastructuur en woon- en leefomgeving – loopt het landschap het gevaar een vergaarbak te worden voor alle nieuwe ruimtelijke opgaven, waarmee de opeenstapeling van verschillende programma’s de bestaande kwaliteiten van het landschap tenietdoet, zonder dat er nieuwe kwaliteiten voor in de plaats komen. Met de onzekerheid als gevolg van de komst van de nieuwe omgevingswet, door een gebrek aan handvatten bij gemeentes en provincies, en door een gebrek aan een eenduidig vocabulaire over wat landschappelijke kwaliteit behelst, kan de markt het voortouw krijgen in de transities van het landschap. En daarmee kunnen publieke doelen zoals ruimtelijke kwaliteit en klimaatadaptatie van het landschap het onderspit delven. Daarom is het belangrijk dat ontwerpers een rol hebben in het onderzoek van de nieuwe opgaven, en het ruimtelijk verankeren van publieke doelen daarbinnen.
Om de vaak abstracte landschappelijke opgaven draagvlak te verschaffen en in gang te zetten, is een belangrijke uitdaging om de transformatie van ons landschap toegankelijk en ervaarbaar te maken, een gezicht te geven. Transformaties kunnen alleen mogelijk worden gemaakt als deze maatschappelijk worden gedragen, door de gebruikers van dit landschap: bewoners, boeren, recreanten. Zoals Hans Teerds en Johan van der Zwart schreven in Levend landschap, manifest voor stad en land: ‘Als een landschap geliefd is bij de bevolking, is deze betrokkenheid een sterkere kracht dan alle wetten, regels en overheidsbemoeienis bij elkaar.’
En de tuin is daarin belangrijk, om mensen bewust te maken van het landschap waarin we leven, en van de zorg en zorgvuldigheid die dit landschap van ons vraagt. Tuinen hebben de kracht om buiten de bestaande formele structuren te gedijen. Hun kwaliteit ligt erin dat tuinen marginale ruimten zijn: ruimtelijke configuraties die zich onttrekken aan normen en programma’s. Het zijn geen parken, recreatieterrein of groenstructuren, maar marges, plekken van plezier en speelsheid.
Welke verwachtingen heb je van de NVTL?
Ik zou weer eens wat vaker met excursies mee moeten gaan. Ik ben lid geworden toen ik nog studeerde, en in het begin deed ik dat veel. Er was er niet een excursie waar ik niet van terug kwam met het gevoel dat ik weer echt wat had geleerd, door toevallige gesprekken die opkwamen, door de projecten zelf, door achterliggende verhalen. Ook belangrijk zijn inhoudelijke debatten, en ik vind eigenlijk dat die nu vaak te veel gericht zijn op ontwerpopgaven, op programmatische en sociale vraagstukken zoals biodiversiteit, energietransitie en co-design. Ze zouden juist ook theoretische verdieping moeten bieden, zoals over beleving van ruimte en tijd, of het denken over de ‘multi-species’ wereld, of de rol van het modernisme om er maar een paar te noemen. Als platform waar tuin- en landschapsarchitecten elkaar kunnen vinden vind ik de NVTL belangrijk. Tot nu toe lag het zwaartepunt bij landschapsarchitecten. Ik vind het goed dat er wordt geprobeerd ook tuinontwerpers een plek te geven, want het is uit de wisselwerking daartussen dat nieuwe inzichten kunnen ontstaan.