5 vragen aan: NVTL-lid Michaël van Buuren - NVTL

5 vragen aan: NVTL-lid Michaël van Buuren

Details

5 vragen aan is een rubriek op de NVTL.nl en in nieuwsbrief Het Kanaal. We laten leden aan het woord. Leden die al jaren lid zijn, nieuwe leden, student leden en bureauleden. Wil je ook meedoen of iemand voordragen? Dat kan, want we zijn altijd op zoek naar nieuwe inspirerende verhalen! Stuur een mail.

di 25 april 2023

Wie ben je en wat doe je?
Mijn studie in Wageningen (met afstudeervakken cultuurtechniek, planologie, landschapsarchitectuur en natuurbeheer) beëindigde ik in 1986. Na een korte baan bij Staatsbosbeheer in Noord-Brabant, ben ik in 1987 bij de vakgroep Landschapsarchitectuur gaan werken. Daar heb ik aan mijn promotie gewerkt (de hydrologie en de beken in Hoog-Nederland) en allerlei onderzoeks- en onderwijsklussen gedaan. In 1999 ben ik bij Rijkswaterstaat in dienst getreden. Daar maakte ik onder andere deel uit van de groep mensen die het Ruimte voor de Rivierprogramma hebben opgezet en uitgevoerd. In 2008 ben ik Hoofdontwerper geworden bij Dienst Landelijk Gebied in Oost-Nederland. Daar hield ik mij weer bezig met de beken en de rivieren.  Naast uitvoering van Ruimte voor de Rivier werkte ik aan uitvoering van de EHS en Park Lingezegen. Na het opheffen van de DLG ben ik met drie DLG ontwerpcollega’s in Wageningen teruggekeerd. Nu bij Alterra, dat tegenwoordig Wageningen Environmental Research heet. Ons motto daarbij luidt: ontwerpend “Wageningse kennis” naar de praktijk brengen, die daarmee toetsen en nieuwe kennisvragen identificeren.

Ontwerpen aan de Nederlandse cultuurlandschappen, met specifieke aandacht voor het (grond)water, de beken en de rivieren is mijn specialiteit.

Waar haal je in je werk het meest voldoening uit?
Samen met andere mensen zoeken naar denkbare, werkbare en realiseerbare oplossingen voor het landschap van nu en straks. Daar gaat het mij om. Informele kennis (van betrokkenen in een gebied) en formele, ‘wetenschappelijke’ kennis zijn daarbij even belangrijk. Dergelijke inzichten heb je nodig om, met respect voor het gegroeid en bestaande, onze landschappen ‘bij de tijd te houden’. Verandering is inherent aan het begrip landschap zoals ik dat zie. Natuurlijke systemen en daarbij behorende processen zijn daarbij richtinggevend voor goede en gezonde landschappen; voor alle soorten planten en dieren (inclusief de mens).

Soms gaat het daarbij om het ontwerpen van strategische koersen of perspectieven op abstracte schalen van ruimte en tijd. Soms ook om heel concrete veranderingen voor nu voor een concreet gebied buiten. Juist het werken op verschillende schalen: van klein naar groot en omgekeerd, vind ik altijd spannend en noodzakelijk. Bij elke ontwerpopgave moet je volgens mij altijd de “erboven” en de “eronder” gelegen schaal meenemen om tot passende en werkbare ontwerpen te komen.

Een project waar ik nu aan werk?
Naast verschillende initiatieven waarmee we het perspectief “Naar een natuurlijker Nederland 2120” (waarvoor wij in 2022 de NVTL-trofee toegekend kregen) in verschillende delen van Nederland uitwerken, zijn we ook op internationaal niveau bezig. Momenteel werken we aan de opzet van een ontwerp-tweedaagse gericht op de toekomst van Europa.  Met jonge mensen, studenten en jonge alumni en deskundigen van WUR gaan we twee dagen ontwerpen aan een “groen Europa in 2120”. Verder werk ik aan het opzetten van het ontwerpwerk voor het Nederland in 2120 Groeifondsproject. Het verder ontwikkelen en toepassen van kennis voor een gezond en groen Nederland staat daarin centraal.

Samen met een uitgebreid consortium van overheden, bedrijfsleven en natuur- en milieuorganisaties hebben wij daarvoor 120 miljoen euro van de Nederlandse regering voor gekregen. Een fantastische uitdaging, zo aan het einde van mijn carrière.

Waarom is de verbinding tussen onderzoek, onderwijs en praktijk van belang?
Zoals ik hiervoor al aangaf, in mijn huidige werk probeer ik samen met collega’s van Het Atelier van Wageningen Environmental Research van WUR ontwerpend te middelen tussen de werelden van wetenschap en praktijk. In mijn loopbaan heb ik met beide uitgebreid kennisgemaakt. In het eerste deel daarvan, was er – met name in Wageningen – een sterke vertegenwoordiging van ons vak in de kenniswereld. Denk daarbij aan de “ontwerpende onderzoekers / onderzoekende ontwerpers” van kennisinstituten als De Dorschkamp en Het Staringcentrum, zoals Jan te Boekhorst hen aanduidde. Bij het ter ziele gaan van het Landschapsbeleid als taak van de (rijks)overheid, is deze stroom sterk afgenomen bij opvolgers als Alterra en nu Wageningen Environmental Research. Tegelijkertijd is het onderzoek van de Wageningse leerstoel Landschapsarchitectuur sterk georiënteerd geraakt op de internationale wetenschappelijke wereld. Een min of meer ‘natuurlijke’ doorstroming van nieuw ontwikkelde kennis van uit wetenschap naar de ontwerppraktijk zie ik pas de laatste jaren weer op gang komen. De vele grote ruimtelijke vraagstukken van vandaag vragen om hernieuwde aandacht voor de meerwaarde van wat ik noem het (onder)zoekende landschapsontwerp. Daarin zie ik noodzaak en potenties voor het vakgebied. Daarvoor hebben we ook veel academisch opgeleide, jonge collega’s nodig.

Wat is voor jou DE mijlpaal in de afgelopen 100 jaar landschapsarchitectuur
Wat een vraag, zeg. Eigenlijk is dat een onmogelijke vraag. Ik twijfel dan tussen twee grote programma’s. Voor de ontwikkeling van het vakgebied denk ik daarbij aan de lange lijn van ontwerpen aan de landelijke gebieden van Nederland. Ofwel die val Landschapsverzorging tot en met Landschapsbouw in de reeks van ruilverkaveling en Landinrichting. Met vallen en opstaan, vanuit een zeer bescheiden positie is hier in mijn ogen de kiem gelegd voor de hedendaagse, hoge kwaliteit en eminente betekenis van de landschapsarchitectonische vakbeoefening. In binnen- en buitenland. Zie hiervoor het prachtige proefschrift van Henk van Blerck, Landschapsplan Nederland. Het regionaal ontwerpen, met oog voor functie, cultuurhistorie en schoonheid, is hier ontwikkeld en tot wasdom gebracht.

Verder zal het niet verbazen dat ik de projecten van Ruimte voor de Rivier als de in vele opzichten meest geslaagde, recente voorbeelden van die “fine Dutch tradition” noem. Samen vormen beide voorbeelden volgens mij de beste leerschool voor de grote verbouwing van onze landschappen in de komende jaren. Hiervoor hebben we, zoals ik dat noem “zoekend landschapsontwerp” nodig. Dat is overigens de term die ik tegenwoordig hanteer om de wat mysterieuze term ontwerpend onderzoek te vermijden.